Ik ga altijd op het bankje net achter de middelste deur zitten.
Het was langgeleden dat ik nog eens met de bus naar huis moest, maar ik deed het weer. Het ging vanzelf. Het bankje net achter de deur, met voor mij het wandje dat half kunststof en half glas is - zodat niemand onder mijn korte rok kan kijken en zodat ik bij goed licht zelf kan zien of mijn kapsel nog in orde is. De plek is van mij sinds mijn lief in het ziekenhuis lag en ik 's avonds na het bezoekuur quasi lege bussen terug nam. Zekerheid die ik goed kon gebruiken. Nu is het een gewoonte.
Vandaag las ik er dit:
'I put together a special field kit with some of the things I was going to need, like a Magnum flashlight, ChapStick, some Fig Newtons, plastic bags for imortant evidence and litter, my cell phone, the script for Hamlet (so I could memorise my stage directions while I was going from one place to another, because I didn't have any lines to memorise), a topographical map of New York, iodine pills in case of a dirty bomb, my white gloves, obviously, a couple of boxes of Juicy Juice, a magnifying glass, my Larousse Pocket Dictionary, and a bunch of other useful stuff. I was ready to go.'Ik las meer dan dat en het was de leukste busrit sinds tijden.
Jonathan Safran Foer, Extremely loud and incredibly close (p. 87)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten